vrijsprekend

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Participle

[edit]

vrijsprekend

  1. present participle of vrijspreken

Declension

[edit]
Declension of vrijsprekend
uninflected vrijsprekend
inflected vrijsprekende
positive
predicative/adverbial vrijsprekend
vrijsprekende
indefinite m./f. sing. vrijsprekende
n. sing. vrijsprekend
plural vrijsprekende
definite vrijsprekende
partitive vrijsprekends