aangetrouwd

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Compound of aan +‎ getrouwd.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈaːn.ɣəˌtrɑu̯t/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧ge‧trouwd

Adjective

[edit]

aangetrouwd (not comparable)

  1. related by marriage; having joined a family or become family through marriage
    Synonym: aangehuwd

Inflection

[edit]
Declension of aangetrouwd
uninflected aangetrouwd
inflected aangetrouwde
comparative
positive
predicative/adverbial aangetrouwd
indefinite m./f. sing. aangetrouwde
n. sing. aangetrouwd
plural aangetrouwde
definite aangetrouwde
partitive aangetrouwds