mandekking

Dutch

Etymology

Compound of man +‎ dekking. Compare German Manndeckung, of which it might be a calque.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈmɑnˌdɛ.kɪŋ/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: man‧dek‧king

Noun

mandekking f (uncountable)

1. (ball games) marking (practice of defending players not in possession of the ball) [from late 1940s]
   • 1949 March 21, "„G.V.B.”-selecties presteerden niet veel", Nieuwsblad van het Noorden, page 6.

     Noch aan de ene, noch aan de andere kant is sprake geweest van een „vierkant“ en in feite kwam het er op neer, dat aan beide zijden de spil als derde back fungeerde, terwijl van enige man-dekking geen sprake was.

     Neither on one, nor on the other side was there ever any "square" formation involved and it actually boiled down to that on both sides the central midfielder functioned like a third defender, while there was not any marking involved.